Het regent dunne druppels, het miezert en het mot.
Hij vergelijkt dit weer graag met zijn leeftijd en voelt zich dan een niet tot ontplooiing gekomen dichter. Hij kijkt door de ruit de donkerte in. Onmiskenbaar ouder is zijn door de tijd verfomfaaide spiegelbeeld, altijd wat roffeliger dan in het echt, althans volgens hem. Ook op foto’s wordt zijn hangende vlees meer geaccentueerd dan in werkelijkheid, vindt hij. Door de belichting of zoiets. Hij moet het nog eens aan een fotograaf vragen hoe dat zit.
Hoeveel jaar geleden was hij jong? Duizend jaar?
De leeftijd waarop je nog jong was, verschuift met het ouder worden. Als je dertig bent vind je achttien jong. Vanaf je vijftigste is dat dertig. Een zestiger blikt terug op zijn jeugdige veertiger. Dat opschuivende verschil van ongeveer twintig jaar blijft bij het nog ouder worden zo. Hij hoorde laatst in een buurthuis een krasse honderdjarige over luidruchtige jonkies van tachtig mopperen.
‘Je nek is een accordeonnek.’ Dat is een zinnetje van zijn vrouw, een jaartje of tien geleden voor het eerst uitgesproken en sindsdien hoort hij hem met enig gegrinnik en in variaties (‘Je nekkie is een uitschuifnekkie’) voorbijkomen. Hij houdt wel van het zinnetje. Hij ziet dat het zinnetje zijn nek goed beschrijft. De huid rimpelt daar niet-te-ontkennen over zichzelf heen.
Het regent dus. Ook een beetje in zijn ziel. Alsof zijn hersenpan lekt.
Nu zegt ze een ander zinnetje. ‘Weet je dat het maar drie procent van de tijd regent in Nederland?’ Zijn vrouw houdt van feitjes. ’Dat lees ik net, hier.’
Ze is lief, vrolijk en niet zo gecompliceerd als hij is.
De onderliggende boodschap is hem duidelijk. Hoe je iets ervaart, heeft vaak niets met de feiten te maken. Hij knikt naar zijn vrouw, zoals een huisrobot zou knikken. Ze leest alweer verder.
Ze is nog steeds knap, vindt hij, maar op een oude manier. Niet glad, niet slank, maar toch aantrekkelijk. Als dertigjarige had hij haar zoals ze nu is geen seksuele aandacht geschonken, nu zou hij op straat drie keer omkijken. Lust richt zich, zelfs op leeftijd, best nog vaak op leeftijdsgenoten.
Na zo’n veertig jaar huwelijk woont zijn vrouw in zijn gedachten. Ze is er welkom, dus deelt hij ook deze gedachten. De woorden maken echter minder indruk dan hij dacht. Ze is in de loop van de tijd een beetje murw geworden voor zijn hersenspinsels.
Is hij op leeftijd? Nee toch? Bejaarden zijn op leeftijd. Nee, bejaarden bestaan niet meer, ze zijn geruisloos overgegaan in vaak verrassend kwieke senioren. Ook een rotwoord, senior. Ouderen, oudjes?
‘Jan Overkleeft is overleden, wist je dat?’ Nee, dat wist hij niet. Hij weet zelfs niet wie Jan Overkleeft was, maar dat wordt hem uitgelegd. ’70 jaar, best jong,’ sluit zijn vrouw af.
Ben je dan nooit oud?
Hij heeft last van dingetjes. Lichamelijke dingetjes. Van zijn knie. Van zijn schouder. Zijn schouder wordt op fysiosessie met naalden bewerkt. Van zijn tanden. Laatst waren er twee kronen uit zijn mond gevallen. Van zijn knieën. Zijn knieën ervaren een pijnscheutje bij het traplopen. Van zijn onderrug. Zijn onderrug is al jaren geen twintig meer.
Zijn dochter zei laatst dat hij doof begon te worden, wat hij, terwijl hij nog verbaasd was – dus direct – ontkende. Hij schrok ervan, niet van haar observatie (dat is een mooi woord tussen ‘beschuldiging’ en ‘feit’ in) maar van zijn onmiddellijke ontkenning. Te vaak was hij bij een ander getuige geweest van een overduidelijk onterechte ontkenning van hardhorendheid. ‘Je praat ook zo onduidelijk,’ hoorde je dan. En dat was precies wat hij tegen zijn dochter had gezegd.
Om helderheid te verschaffen had hij zijn dochter direct voor het gehoortribunaal gedagvaard. Op twintig meter afstand van de beklaagde (hij dus) en twee onverdacht goedhorenden (zijn vrouw en zijn zoon) werd zij geacht een geïmproviseerde zin zo zachtjes mogelijk richting dit drietal uit te spreken. Aldus geschiedde. De jury (vrouw en zoon in een dubbelrol) sprak de beklaagde zonder enige aarzeling vrij.
‘In de kiem smoren, die ouderdomsgeruchten,’ had hij geroepen. ‘Voor je het weet voelen jullie je verplicht om elke zaterdagmiddag langs te komen.’ En nu maar hopen dat ze dit soort humor niet zat zouden worden.
‘Verlang jij naar vroeger?’ hoort hij zichzelf aan zijn vrouw vragen.
‘Nou, verlangen, verlangen?’ Zij denkt even na. ‘Ik denk er met plezier aan terug, is dat verlangen?’
‘Aan de tijd dat je zestien was? Aan de tijd met jonge kinderen, aan de tijd dat zij zestien waren?’
‘Verlangen is net alsof je terug wilt. Ik wil niet terug. Vanavond is er een goede detective op tv, gelukkig.’ Haar verlangen is wat praktischer.
Verlangen kan misschien alleen maar voorwaarts plaatsvinden. Hij zou graag nog willen leren pianospelen. Oef, ‘nog’. Het gebruik van ‘nog’ zegt evenveel als de pijnscheuten in zijn knieën. De tijdspanne tussen nu en de dood blijkt daarmee als krap ervaren te worden. Een kind zegt echt niet dat hij ‘nog’ politieman wil worden. Hij wil het gewoon worden.
Piano spelen. Dat is haalbaar. Hij is altijd erg willig geweest, zijn wil is altijd in beweging, maar een week geleden betrapte hij zich voor het eerst op een willoze impuls. Als het impuls een stemmetje had gehad, zou het zo geklonken hebben: ‘Ik wil, geloof ik, niets meer, het is goed zo.’ Ook dat was schrikken geweest. Was dat zíjn wil?
Ook zoiets geks. Als hij in gesprek is met leeftijdsgenoten, ervaart hij hén als oud. Bij gesprekjes met onbekende leeftijdsgenoten – in de winkel, op vakantie, op een receptie – is dat gevoel het hevigst. Soms zegt hij zelfs u tegen iemand die tien jaar jonger is. Is dat een teken dat zijn geest jong is gebleven of dat hij niet accepteert dat zijn lichaam ouder is geworden? Of zijn er meer dan twee mogelijkheden?
Het leven is hardnekkig. Hij houdt van die uitdrukking. Van wie is die? Van hemzelf? Zou best kunnen. Op google kan hij hem niet vinden. Wat bedoelt hij hier eigenlijk mee? Wanneer gebruikt hij hem? Waarschijnlijk vooral als het leven je een andere kant opduwt dan je wilt.
‘Eigenlijk willen we eeuwig leven,’ zegt hij. Hij zou aardse eeuwigheid best aankunnen. In zijn goede doen is hij optimistisch.
‘Het leven is hardnekkig,’ zegt zijn vrouw en vouwt de krant dicht.
Tekst: Aart van den Berg