De krokodil

DE KROKODIL … en de hommel

‘Je bent mooi zacht…’

Het klonk onderwaterachtig. De hommel keek direct naar de rivier en zag tussen het kroos twee ogen boven het water uitsteken. Zij zoemde er vol verwachting op af. Ze probeerde: ‘Krokodil…?’ Helemaal zeker wist ze het niet. Wie weet zat er aan die ogen een nijlpaardenlichaam vast. Niets is zeker in het leven.

‘Hoi hommel, ja, ik ben het!’ De krokodil liet zijn bek zien. Zijn pronkstuk, wist de hommel. Nu twijfelde ze niet langer. ‘Dank je voor het compliment. Ik ben zelf ook heel erg blij met mijn zachte pluizenbolletje.’ De hommel glimlachte breeduit.

‘Weet je, hommel…’ De krokodil aarzelde. ‘… dat ik echt héél, héél, héél veel van zacht houd.’
‘Ach, krokodil, nee, dat wist ik niet, maar er zijn zoveel mysteries in de natuur, ik kan niet alles weten. Mag ik even op je bek zitten, ik ben wat moe.’
‘Liever niet op mijn bek. Je mag op mijn kop zitten, dan kan ik blijven kletsen zonder dat je op en neer gaat.’
De hommel streek neer tussen de ogen van de krokodil.
‘Goed plekje,’ complimenteerde ze terug.
‘Dank je, hommel.’

Ze waren allebei even stil. Een stilte zonder veel spanning. Ze wisten niet zo goed hoe de conversatie verder moest. De hommel dacht: Misschien moet ik een vraag stellen, dan komt er vast een antwoord. En wie weet volgt er dan vanzelf een gesprek. Een vraag over zijn interesses bijvoorbeeld. Maar wat zijn de interesses van de krokodil? Grote dieren verscheuren en opeten? De hommel was vegetariër dus daar wilde zij niets over weten.      
Ineens wist de hommel het. ‘Zeg krokodil, waaróm houd jij van zacht?’

Geen antwoord. Had zij de verkeerde vraag gesteld?
De stilte was ongemakkelijk en leek de hommel een eeuwigheid te duren. Zij had geen idee hoelang een eeuwigheid duurde, maar dat denk je dan, dacht de hommel.
Toen zag zij ineens een traan uit één van de ogen van de krokodil tevoorschijn komen.
‘Ik ben zo blij met je vraag, hommel. Niemand heeft deze vraag ooit gesteld.’
Weer een stilte. Deze keer een andere stilte, vol verwachting. Alles verschilt van elkaar, zelfs stiltes. Nog zo’n mysterie van de natuur. De hommel volgde de lange loop van de krokodillentraan tot aan het water. Daar zorgde de traan voor een plonsje.

‘Ik ben hard vanbuiten, maar vanbinnen zacht.’
De krokodil zéi het ook heel zacht. Juist dit zorgde ervoor dat de hommel begreep dat de krokodil een probleem had. Ze aaide over haar dons. Dat was zachter dan zacht. De hommel was bijzonder trots op haar eigen zachtheid. Maar wat moest ze met die merkwaardige informatie van de krokodil? Zacht vanbinnen? Haar gedachten dwaalden af naar gisteren. Zij had gezien hoe de krokodil een kip aan flarden had gescheurd. Kan je hard zijn én zacht?
‘Zacht vanbinnen?’ De hommel ergerde zich een beetje aan haar gesprekspartner, want zo mocht je hem nu wel noemen. ‘Je bedoelt die kip van gisteren, die inmiddels zacht is geworden in je maag?’ Wat bedoel je?’


De krokodil aarzelde. Zou hij meer dan vaag durven zijn tegen de hommel?
Maar zijn aarzeling duurde niet lang. Vooruit maar met de geit, dacht de krokodil. Hij likkebaardde even bij de gedachte aan een geit, maar toen vertelde hij de zachte hommel over zijn zachte ziel. Hoe hij hield van het ruisen van de bomen, hoe hij ’s nachts huilde van de schoonheid van de maan, hoe elke bloem een golf van liefde bij hem teweegbracht. Ook vertelde hij dat hij prooien verscheurde omdat hij zelf niet dood wilde gaan van de honger en dat hij het vlees heerlijk vond maar na afloop altijd spijt had. En uiteindelijk gaf hij zich helemaal bloot en zei hij dat hij liever een… hommel had willen zijn.’ Het hoge woord was eruit.

De hommel had dit niet zien aankomen en opnieuw stokte het gesprek.
De krokodil staarde voor zich uit, zonder tranen.
Deze stilte was weer anders, daar waren deze keer geen woorden voor.

Uiteindelijk hervond de hommel zich. ‘Hoe kan ik je helpen, krokodil?’
‘Ik denk niet dat je me kan bijstaan, hommel. Dit mysterie der natuur is te groot.’
‘Ja,’ zei de hommel, ‘dat heb je mooi gezegd over dat mysterie, maar ik denk wel dat ik je een beetje kan helpen.’
‘Hoe dan?’ De krokodil had sinds zijn jonge jeugd al geen vertrouwen in een oplossing.

De hommel fluisterde: ‘Zal ik je hommel noemen in plaats van krokodil?’
De krokodil dacht er bijna zichtbaar over na.
‘Want dat ben je eigenlijk: een hommel.’

‘Ja, dat ben ik.’ Een diepe zucht.
‘Alleen je lichaam is krokodil.’
De krokodil beefde ervan. ‘Wat is begrip toch mooi,’ zei de krokodil die nu een hommel was geworden voor de hommel.
Het gesprek was nu pas goed op gang gekomen. De hommel en de hommel zouden vast hartsvrienden worden.    

Tekst: Aart van den Berg