DE MIEREN
‘Hahahaha.’ De mierenmoeder moest lachen om haar mierendochtertje.
‘Wat een gekkie ben je toch.’
Ze had zojuist op een eikel gebalanceerd en daarbij gekke bekken getrokken naar haar vader, althans naar degene die ze aanzag voor haar vader.
Mieren nemen het niet zo nauw met seks – wat is dat nou weer – maar ze zijn wel erg trouw als het om opvoeden gaat. Dat weten veel mensen niet. Bij mensen zijn er trouwens veel misverstanden over mieren, zo denken zij dat alleen de koningin kindertjes baart. Dat is echt niet zo.
Oh, daar viel ze. Natuurlijk viel ze.
‘Maar ik huil niet, hè mamma?’ Ze wreef in twee van haar ogen, heel snel, maar moedermier had het natuurlijk wel door.
‘Goed zo, en kom nu maar even op mijn schoot zitten, dan lees ik nog een verhaaltje voor.’
Vermeende vadermier had inmiddels zijn hark, schop en kruiwagen gepakt. Hij moest werken. Nachtdienst. Onregelmatig werk was eigenlijk niets voor mieren, en ook niet voor Jaap, zo heette hij.
‘Dag Manja, dag mama Miraatje’. Vrouwtjesmieren krijgen altijd een naam met een M aan het begin. Mannennamen beginnen vaak met een J, maar niet altijd. Weer zoiets waar veel misverstanden over bestaan.
‘Dag lieverds!’ Hij glimlachte tevreden. Manja en mama Miraatje gaven hem een kusje en weg was hij, het gevaarlijke leven tegemoet. Naar buiten, naar boven de tegel. ’s Nachts nog wel. Oh kijk, daar schudde het schilderijtje aan de muur, maar het aardschuddinkje was gelukkig weer snel voorbij. De huisjes werden tegenwoordig zo goed gemaakt, zeiden ze. Ze hoefden zich geen zorgen te maken. Bevingsvrij, werden ze genoemd, nou dat klopte niet helemaal, want er werd soms flink gebeefd.
‘En nu naar bedje toe.’
Het verhaaltje over Vrolijke Vlo was uit. Deze keer had Vlo naar de maan willen springen, wat een suffie. Manja en mama Miraatje hadden erg gelachen. Wat waren ze toch gelukkig. En binnenkort zouden er nog zo’n twintig nieuwe mierenkindjes bijkomen. Ze had er ook al namen voor. Marianne, Mona, Miranda, Muriël, Mellie en nog vijftien andere. In onthouden was Manja niet zo goed. Daar hadden meer mieren last van. Dat kwam waarschijnlijk door al die bevingen. Generaties lang bevingen doen wat met een mier. Wat ook al weer? O ja dat. Maar vergetelheid stond mierengeluk bepaald niet in de weg.
‘En morgen als je wakker wordt, dan gaan we naar de speeltuin.’
‘Ommelen en ippen!’ De sch en de w waren altijd lastig voor mierenkinderen. Maar de v en de l duurde ook best lang voordat die onder de knie waren. Leren praten en beven gaat nu eenmaal erg moeilijk samen.
‘Mama, nog een erhaatje ezen.’ Natuurlijk deed mama dat.
‘Kusje’. Mama gaf een kusje. En nog een.
Mama gaf nóg een kusje. En nóg een. Toen stortte de mierenhoop in. Een mensenkindje had heel hard en veel op de tegel gesprongen. De huisjes bleken niet zo bevingsvrij als gedacht. Vierduizendentwee mieren vonden de dood, waaronder Manja en Miraatje. Jaap heeft het ook niet gered. Hij is met de hark in zijn hoofd onder zijn kruiwagen gevonden.
Tekst: Aart van den Berg